70 jaar Molukkers in Nederland: het ‘pijnlijke probleem’ van gemengde huwelijken en relaties


read in English

door Betty de Hart, hoofdonderzoeker Euromix, 11 juni 2021

Bron: Het Parool, 11 mei 1951

Inleiding

In mei 1951 nam de gemeenteraad van Huizen een Algemene Politie Verordening aan die het de meisjes uit Huizen verbood rond te hangen bij de omheiningen van het kamp waar recent gearriveerde Molukse koloniale migranten werden gehuisvest. Het bericht in Het Parool dat hierover berichtte, citeert de burgemeester die zei dat hij ‘misselijk’ werd van de 15 en 16 jaar oude meisjes, die contact zochten met de ‘Ambonezen’.

In het licht van de activiteiten die dit jaar worden georganiseerd om de 70 jaar lange aanwezigheid van Molukkers in Nederland te herdenken, is het de moeite waard om na te gaan hoe deze koloniale migranten werden ontvangen, met name wat betreft de regulering van gemengdheid. Zoals we zullen zien, was de APV in Huizen geen uitzondering, maar onderdeel van een patroon van regulering van gemengde relaties en huwelijken tussen Molukkers en Nederland, die werden benoemd in termen van ‘rassenvermenging’.

 

Molukse migratie naar Nederland  

Het einde van de Tweede Wereldoorlog betekende niet allen het einde van de bezetting door de Nazi’s, maar ook het einde van de koloniale macht van Nederland in Azië, hoewel Nederland dat slechts met moeite accepteerde. Indonesië had zich in 1945 onafhankelijk verklaard. Nederland weigerde de onafhankelijkheid te accepteren tot in 1949 waarin Nederland uiteindelijk de onafhankelijkheid moest aanvaarden en waarna een bloedige koloniale oorlog volgde.  Daarop werd het KNIL, het Koninklijke Nederlands Indische Leger, ontbonden en in de jaren 1950 en 1951 werden meer dan 17.000 voormalige KNIL-militairen, hun gezinnen en andere Molukkers naar Nederland overgebracht. Voorafgaand aan de onafhankelijkheid waren zij door Nederland als loyale onderdanen gezien, maar na de onafhankelijkheid werd de Indonesische nationaliteit tegen hun wil aan hen opgedrongen. Ze waren dus geen Nederlanders, maar Indonesiërs en laten werden ze beschouwd als staatlozen. Zowel Nederland als de Molukkers zelf gingen ervan uit dat hun verblijf in Nederland tijdelijk zou zijn.

De Molukkers werden gehuisvest in kampen verspreid over Nederland, vaak in kleine steden of dorpen en landelijke gebieden, in oude kloosters of voormalige concentratiekampen waar tijdens de oorlog joden gevangen werden gehouden, gescheiden van de Nederlandse samenleving.1 Hun integratie werd als problematisch beschouwd, niet alleen hun economische en sociale integratie, maar ook in de zin van moraliteit.2 Eén van de punten van zorg bestond in de intieme relaties die ontstonden met Nederlandse mannen en vrouwen. Met name de relaties met Nederlandse vrouwen verontrustten de autoriteiten, zoals het artikel in Het Parool laat zien.

 

Nederlandse meisjes van de kampen weghouden

Meer dan slechts bezorgdheid, uitte de burgemeester van Huizen, gevoelens van afkeer naar de meisjes die contact zochten met de Molukse jongens. Van Driel was een jurist, voormalig advocaat en lid van de ARP (Anti-Revolutionaire Partij). Zijn zorg over het zedelijke gedrag van Nederlandse minderjarige meisjes resoneert met de vooroorlogse ‘zedelijkheidsbeweging’, bestaand uit sociale en politieke elite groepen die zich zorgen maakten over het ‘zedelijk verval’ in de Nederlandse samenleving, met name van arbeidersjongeren.3 Van Driel wilde voorkomen dat Nederlandse meisjes op de Molukse kampen kwamen en hij stond daarin niet alleen.

Integendeel, de APV in Huizen paste in een landelijk beleid om Nederlandse meisjes te verbieden de Molukse woonoorden te betreden. Er werd in het Nederlandse parlement hierover gedebatteerd en het beleid werd door politici van verschillende politieke gezindten, met en zonder confessionele achtergrond, ondersteund.

Dit beleid werd jarenlang voortgezet. Het Parool artikel dateert van 1951, toen de Molukkers net waren gearriveerd. Jaren later, in februari 1958, vreesde Eerste Kamerlid Luijckx-Sleijfer (Katholieke Volkspartij) dat het verbod voor Nederlandse meisjes om de woonoorden te betreden onvoldoende was om ‘ongewenste bezoeken’ tegen te gaan. Ook al was de politie op de kampen aanwezig, het verbod was moeilijk te handhaven. Dat was ook, zo zei het Senaatslid, omdat:

Zij [de minderjarige meisjes] tonen in hun bezoeken een hardnekkigheid, een betere zaak waardig.4

Zij suggereerde dat de inzet van het strafrecht een effectief middel zou kunnen zijn.

Minister Marga Klompé

De eerste vrouwelijke Minister in Nederland, Marga Klompé (Katholieke Volkspartij) van Maatschappelijk Werk nam deze suggestie over, die ze zei te zullen aanbevelen.5 Een jaar eerder had ze in een notitie aan de Ministerraad haar zorg geuit dat het loslaten van de zogenaamde ‘tijdelijkheidsgedachte’ zou resulteren in wat ze noemde ‘rassenvermenging’.6 Ze waarschuwde ook dat voorzichtigheid geboden bleef en dat ze er alles aan zou doen om ongewenste toestanden te voorkomen. Ze wees hierbij op de verantwoordelijkheid van de ouders van de meisjes, sociaal werkers en de kampoudsten.7 Soms vroegen de ouders zelf de politie of het Ministerie van Justitie om hun dochters van de kampen weg te houden.8 Soms werkten de Staat en ouders dus samen om te voorkomen dat paren samen konden zijn.

Mediaberichtgeving en onderzoeken gebaseerd op archiefonderzoek laten zien dat de zorg niet slechts draaide om ‘onfatsoenlijke’ relaties tussen Nederlandse witte minderjarige meisjes en Molukse jongens, maar ook om gemengde huwelijken. Kranten berichtten over dergelijke gemengde huwelijken als een ‘pijnlijk probleem’.9 Sociaal werkers beoogden ouders te waarschuwen, zodat ze in kunnen grijpen. De huwelijken werden gezien als gedoemd om te mislukken en eveneens gezien als gedwongen – wat betekende dat het meisje zwanger was. Een onderzoeker die dertig inwoners uit Vught interviewede merkte op dat  alle respondenten gekant waren tegen gemengde huwelijken met Molukkers. De onderzoeker voegde eraan toe:

Ik stel mij hier op het standpunt van de zending met haar eeuwenlange ervaring, gemengde huwelijken als ongewenst te beoordelen. Niet uit hoofde van een kastepolitiek, maar uit medelijden met de nakomelingen uit deze huwelijken. Er zijn reeds grote aantallen mensen op de wereld die het predicaat ‘displaced persons’ dragen.10

Een groeiend aantal gemengde huwelijken werd gezien als een bedreiging voor de toekomst. In 1956 reflecteerde Johan Scheps (PVDA) op de toekomst van de Molukkers in de woonoorden en hij noemde gemengde huwelijken als bedreiging en oorzaak van sociale onrust:

In zekere zin is het heden in de kampen rustig. In bepaald opzicht is er, ondanks de strijd om de zelfverzorging, nog niets aan de hand. Het aantal gemengde huwelijken valt nog te overzien. De blanke vrouw wordt in het midden van de Ambonese kampgenoten nog hartelijk opgenomen. Hoe zal het echter in de toekomst gaan?11

Zoals ook weer in dit citaat werd het probleem van gemengde huwelijken gevat in termen van ‘rassenvermenging’, jaren nadat de Tweede Wereldoorlog het denken in termen van biologische rassen onacceptabel zou hebben gemaakt.12

Ook opvallend is het belang van gender: alleen relaties en huwelijken van Nederlandse meisjes en Molukse jongens werden als probleem gezien, niet de omgekeerde combinatie. Dit is in lijn met zowel de bevindingen van het Euromix project als met de academische literatuur: er is sprake van een obsessie van statelijke autoriteiten met ‘vermenging’ door witte vrouwen, aangezien vrouwen de natie representeren en met hun gedrag en relaties de natie in gevaar kunnen brengen.13 Ten slotte is het opmerkelijk dat de Nederlandse witte meisjes hardnekkigheid wordt verweten; blijkbaar worden zij gezien als de initiatiefnemers die het contact met Molukse jongens opzoeken, meer dan het omgekeerde. We komen niets te weten over de vraag of de Molukse jongens zaten te wachten op deze aandacht en hoe ze reageerden. Ook dat is in lijn met bevindingen elders: de schuld wordt bij witte vrouwen gelegd voor het ontstaan van gemengde relaties. In tegenspraak met de gebruikelijke genderrollen in de jaren 1950 en 1960 en de raciale grenzen, bleven zij niet passief maar vertoonden zij gedrag dat in meerdere opzichten als ongepast werd gezien.

 

Voorkoming en surveillance van gemengde huwelijken  

Het Commissariaat Ambonezenzorg werd opgericht als een staatsinstelling om zich met deze kwesties bezig te houden. Het Commissariaat speelde een belangrijke rol in de formulering van een nationaal beleid, dat resulteerde in interventie in privérelaties, beschreven door historicus Charlotte Laarman.14 Het Commissariaat was niet alleen opgericht om zich met gemengde huwelijken bezig te houden, maar zag dat wel als een belangrijk onderdeel van de taak. Laarman beschrijft de houding van het Commissariaat als paternalistisch: elke Molukker werd begeleid door een sociaal werker. Sociaal werkers legden honderden rapporten aan over gemengde huwelijken. Dergelijke huwelijken, met name die van Nederlandse vrouwen en Molukse mannen, waren een bron van zorg. De CAZ trachtte dergelijke huwelijken te voorkomen en ontmoedigen en als koppels toch trouwden, werden ze begeleid, soms gedurende meerdere jaren waarin ze geregeld door sociaal werkers werden bezocht. Ze werden per definitie als probleem gezien, ook als er geen problemen waren met gezondheid of criminaliteit; hun gemengd-zijn was het probleem.

Over huwelijken tussen Molukse vrouwen en Nederlandse witte mannen werd niet gerapporteerd, omdat zij als Nederlandse gezinnen werden gezien, en vaak buiten het kamp leefden. De Molukse vrouwen werden tot 1964 door het huwelijk met een Nederlandse man ook automatisch Nederlandse. Deze gezinnen ontsnapten aan de surveillance door de staat.

Als het gezin zich ‘Nederlands’ gedroeg, werd dat positief geëvalueerd: met geracialiseerde opvattingen over properheid, spaarzaamheid en Nederlandse taalbeheersing.15 Toch was de overtuiging dat er elk moment problemen zouden kunnen ontstaan in het huwelijk als de man de Nederlandse culturele dominantie van zijn vrouw niet langer zou accepteren. Als de Nederlandse vrouw zich aanpaste aan de Molukse cultuur, bijvoorbeeld door de taal te leren, Moluks te koken, en contact te onderhouden met Molukse vrouwen, werd dit als probleem gezien en gedefinieerd als ‘dweperig’ en ‘griezelig’.16

Aan de andere kant bekommerde de CAZ zich niet over de juridische gevolgen van het gemengde huwelijk voor de Nederlandse vrouw: waar de Molukse vrouw die met een Nederlander trouwde automatisch Nederlandse werd, verloor de Nederlandse vrouw die met een Molukker trouwde automatisch de Nederlandse nationaliteit.17 Toen jurist W. Schols, CAZ-directeur van het district Zuiden, op dit juridisch gevolg wees werd zijn brief terzijde gelegd met de opmerking: ‘het ligt u.h.v. niet op onze weg ons hierin te mengen’.18

 

Concluderende opmerkingen

Zoals uit het voorgaande is gebleken, werden Molukkers onderworpen aan verschillende vormen van regulering van gemengdheid: er was sprake van segregatie, aangezien ze werden gehuisvest in aparte kampen en later woonwijken, en hun intieme relaties en huwelijken werden onderworpen aan controles door politie en sociaal werkers. Lokale en nationale autoriteiten waren betrokken in pogingen om zogeheten ‘rassenvermenging’ te voorkomen. In dat opzicht werden ze geheel anders behandeld dan de andere belangrijke groep van koloniale migranten uit Indonesië, de Indische Nederlanders, die  onderworpen werden aan een assimilatiebeleid.19

Zoals altijd, ondanks alle pogingen om ze te voorkomen, kwamen gemengde huwelijken en relaties veelvuldig en al vroeg na de komst van de Molukkers voor. De Molukse gemeenschap die naar Nederland kwam was al ‘gemengd’, aangezien 1 op de 4 huwelijken met een niet-Molukse vrouw uit Indonesië was. Na hun aankomst in Nederland was tot 1959, 1 op de 3 huwelijken ‘gemengd’ met een Nederlandse man of, vaker, vrouw.20

Een onderzoek uit 2020 Van het Centraal Bureau voor Statistiek naar Molukkers in Nederland laat zien dat een minderheid van de Molukkers een partner heeft die ook Moluks is. Net iets meer dan 10% van de kleinkinderen van de eerste generatie Molukkers heeft drie of vier Molukse grootouders.21 Gemengde huwelijken en afkomst worden niet langer zo sterk geproblematiseerd als in de jaren vijftig, zij zijn blijkbaar nog steeds interessant genoeg om geteld te worden.

Recent hebben de burgermeesters van gemeenten met een hoog aantal Molukse inwoners de landelijke overheid opgeroepen om het leed dat hen destijds is aangedaan te erkennen en in de Molukse gemeenschap te investeren. Daaronder was ook de burgemeester van Huizen.22

 

  1. Maluku Huizen. Van woonoord kamp in Almere naar bebouwde kom in Huizen. Laatst geraadpleegd op 27 april 2021; Oneindig Noord-Holland. (14 april 2017). Kamp Almere: woonoord voor Ambonezen. 
  2. Zie bijvoorbeeld Van Hulst (CHU) in Handelingen I 1957/58, p. 3022.
  3. Van Ginkel, R. (2000). Volkscultuur als valkuil: over antropologie, volkskunde en cultuurpolitiek. Amsterdam: Het Spinhuis.
  4. Handelingen I 1957/58. p. 3022.
  5. Klompé was gedurende de Tweede Wereldoorlog actief in het verzet. Als Minister as ze onder meer verantwoordelijk voor de invoering van de Algemene Bijstandswet, die een aanspraak gaf op een leefbaar inkomen voor degenen die geen inkomen uit werk verwierven. De Bijstandswet bleek van groot belang voor de emancipatie van vrouwen, omdat het ze in staat stelde te scheiden van hun echtgenoot en toch een inkomen te hebben.
  6. Notitie aan de Ministerraad. (23 oktober 1957). Geciteerd in Smeets, H., & Steijlen, F. (2006). In Nederland gebleven. De geschiedenis van Molukkers 1950-2006 (Amsterdam/Utrecht: Bert Bakker/Moluks Historisch Museum), p. 125. Zie ook Laarman, C. (2013). Oude onbekenden: Het politieke en publieke debat over postkoloniale migranten in Nederland, 1945-2005 (Vol. 4). Hilversum: Uitgeverij Verloren B.V., hoofdstuk 4, noot 83.
  7. Memorie van antwoord1957/58, 4900, nr. 88a, p. 5; Handelingen I 1957/58, p. 3049.
  8. Nationaal Archief, CAZ, 8453, Stukken betreffende het opleggen van een woonverbod aan Nederlanders voor de diverse woonoorden; Brief van moeder aan de Minister van Justitie. (17 april 1956). In C. Laarman. (2013). Oude onbekenden: Het politieke en publieke debat over postkoloniale migranten in Nederland, 1945-2005 (Vol. 4), Hilversum: Uitgeverij Verloren B.V.
  9. Pijnlijk probleem. Nederlandse vrouwen in Ambonees milieu. (4 september 1954). Algemeen Dagblad. 
  10. Geciteerd in Smeets, H., & Steijlen F. (2006). In Nederland gebleven. De geschiedenis van Molukkers 1950-2006 (Amsterdam/Utrecht: Bert Bakker/Moluks Historisch Museum), p. 125.
  11. Vaststelling van hoofdstuk XII-A (Maatschappelijk Werk). (13 november 1956), p. 3018.
  12. That biological race thinking was not discarded after the war has been demonstrated a.o. by Harkema, B., & Sysling, F. (2018). ‘Dutch scientists and the UNESCO Statement on Race’. Studium, 11(4), p. 229-244.
  13. Yuval-Davis, N. (1997). Gender and Nation. Los Angeles and London: Sage. Zie ook het Euromix blog van Betty de Hart (2 april 2021), De obessie met witte vrouwen met interraciale relaties: de casus van politiek leiden Sigrid Kaag. 
  14. Laarman, C. (2013). Oude onbekenden: Het politieke en publieke debat over postkoloniale migranten in Nederland, 1945-2005 (Vol. 4, Hilversum: Uitgeverij Verloren B.V.), p. 116.
  15. Valverde, M. (1991). The Age of Light, Soap, and Water: Moral Reform in English Canada, 1885-1925. Toronto: McClelland & Stewart; Stoler, A. L. (2010). Carnal knowledge and imperial power. University of California Press.
  16. Laarman, C. (2013). Oude onbekenden: Het politieke en publieke debat over postkoloniale migranten in Nederland, 1945-2005 (Vol. 4, Hilversum: Uitgeverij Verloren B.V.), p. 114.
  17. Het automatisch verlies van Nederlandse nationaliteit door Nederlandse vrouwen die een buitenalnder trouwden gold tot 1964. De Hart, B. (2006). The Morality of Maria Toet. Gender, Citizenship and the Construction of the Nation-state. Journal of Ethnic and Migration Studies32(1), p. 49-68. https://doi.org/10.1080/13691830500335267 
  18. Smeets, H., & Steijlen F. (2006). In Nederland gebleven. De geschiedenis van Molukkers 1950-2006 (Amsterdam/Utrecht: Bert Bakker/Moluks Historisch Museum), p. 126.
  19. Laarman, C. (2013). Oude onbekenden: Het politieke en publieke debat over postkoloniale migranten in Nederland, 1945-2005 (Vol. 4), Hilversum: Uitgeverij Verloren B.V; Jones, G. R. (2007). Tussen onderdanen, rijksgenoten en Nederlanders. Nederlandse politici over burgers uit Oost en West en Nederland 1945-2005. Rozenberg Publishers.
  20. Smeets, H., & Steijlen F. (2006). In Nederland gebleven. De geschiedenis van Molukkers 1950-2006 (Amsterdam/Utrecht: Bert Bakker/Moluks Historisch Museum), p. 126-127.
  21. Een minderheid van de Molukkers heeft een partner die ook Moluks is. Dit aandeel is het kleinst onder de kleinkinderen van Molukse migranten: zij hebben het vaakst een partner met een andere achtergrond. Door relatie- en gezinsvorming tussen Molukkers en niet-Molukkers hebben opeenvolgende generaties minder vaak twee ouders met een Molukse achtergrond. Dit is dan ook terug te zien in het gemiddeld aantal Molukse grootouders per generatie. Zo heeft slechts iets meer dan 10 procent van de kleinkinderen van Molukse migranten drie of vier Molukse grootouders.
  22. Ontvangst Molukkers was onwaardig, hoogste tijd om dat na 70 jaar goed te maken met erkenning en steun. (21 maart 2021). De Volkskrant.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *