Verzet, ‘ras’, ‘gemengde relaties’ en de Tweede Wereldoorlog in Nederland

Monument voor de Gevallenen van de Tweede Wereldoorlog met op de achtergrond het onafhankelijkheidsplein en het presidentieel paleis, 2009. Bron: Guno Jones

Door Guno Jones

Wat betekende het om Nederlander uit een van de kolonies te zijn tijdens de Duitse bezetting van Nederland in de Tweede Wereldoorlog? Hoe verging het mensen in relaties die beschouwd werden als ‘gemengd’ en hun kinderen? Hoe hebben mensen uit de kolonies, hun partners en hun kinderen zich bewogen in een samenleving, waarin de mythe van raszuiverheid het ideologische fundament vormde van het politieke regime  dat Nederland toen bestuurde? Onderzoek naar de oorlogservaringen van burgers uit de kolonies in Nederland is schaars. De gepubliceerde persoonlijke verhalen in dit blog illustreren de complexe impact van raciale regimes op mensen die verschillend geclassificeerd worden. Zij tonen tevens hoe antikolonialisme, antiracisme en verzet tegen antisemitisme kunnen overlappen.

Europees Kolonialisme en Nazisme

De laatste jaren is de verwevenheid van koloniale geschiedenis met de Nederlandse geschiedenis op niet eerder vertoonde wijze onderdeel geworden van het publieke debat, de kennisvorming, culturele instellingen en de media. Maar dat geldt nog niet zozeer voor de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Dat is een opmerkelijke lacune: Nazi Duitsland bezette Nederland tussen 1940 en 1945, en de expansionistische Duitse politiek was ideologisch zowel  geïnspireerd op Duitse koloniale politiek als op de omvangrijkere en oudere koloniale projecten aan geallieerde kant. Voor Europese mogendheden, of ze tijdens de Tweede Wereldoorlog nu tot de As-mogendheden behoorden of  tot geallieerden, was het bezit van kolonies en hun goederen essentieel voor de opbouw van de ‘eigen’ natiestaat. De Nazi’s presenteerden de toepassing van de  Lebensraum[1] theorie expliciet als koloniaal project en waren zich er terdege van bewust dat de VS en Europese mogendheden aan geallieerde zijde hen daarin voor waren gegaan. Vooral het Britse imperium sprak tot de verbeelding van de Nazi’s. [2]  Nazi Duitsland zette de koloniale politiek op technisch geavanceerde wijze voort in Europa,[3] maar dit intra-Europese kolonialisme was voor de geallieerden onacceptabel. Het was kennelijk legitiem, om, zoals Césaire  al in 1955  (in zijn kritiek op het racistische ‘pseudo-humanisme’ van Franse intellectuele traditie) observeerde, ‘Koloniale werkwijzen’ toe te passen op ‘Arabieren, Aziaten en Afrikanen’, maar niet op ‘witte Europeanen’. [4]

Deze rassentheorieën en praktijken reisden van de kolonies naar de metropolen van Europese imperia. In ‘Duits Zuid-West Afrika’(vandaag Namibië) waren de Herero en Nama die tegen de Duitse bezetters in verzet waren gekomen als gevolg van een uitroeiingsorder ( verniechtungsbefehl) bijna uitgeroeid (tussen 1904 en 1908, van de 80.000 bleven er 11.000 over), en in concentratiekampen deed men medische experimenten op Herero’s. In de kolonies Duits Zuid-West Afrika, Duits-Oost-Afrika, Togo, Kameroen en Samoa werden in 1905, 1907 en 1908 en 1912 een serie juridische verboden op gemengde huwelijken ingesteld. Reeds gesloten huwelijken werden in Namibië zelfs met terugwerkende kracht nietig verklaard. Koloniale eugenetische pseudowetenschappelijke kennis waarin ‘gemengde’ Afro-Duitse kinderen als van ‘geringere raciale kwaliteit’ waren aangemerkt en de voortzetting van dergelijk onderzoek in het Duitsland zelf onder de Nazi’s informeerde rechtstreeks de rassenwetten van Neurenberg van 1935 en de politiek van de Nazi’s  jegens ‘gemengde relaties’ en ‘gemengde kinderen’ in Duitsland en Europa.[5] Ideologieën van raszuiverheid werden vertaald naar de uitsluiting van Joodse Duitsers uit het Duitse staatsburgerschap en een verbod op ‘gemengde’ huwelijken tussen Joodse Duitsers  en mensen van ‘Arisch of aanverwant bloed’, de genocide op de Joodse bevolking, en de sterilisatie van ‘gemengde’ Afro-Duitsers.[6] Dit toont de directe continuïteit van koloniaal racisme en antisemitisme, al varieerde de inhoud van het biologisch racisme al naar gelang de categorieën, alsmede de concrete modaliteiten om die ‘raszuiverheid’ te bereiken. In Nederland hadden deze raciale ideologieën vooral voor Joodse Nederlanders en Roma en Sinti catastrofale gevolgen.[7] Maar wat betekende de Duitse bezetting van Nederland voor mensen uit de kolonies en hun partners en kinderen die niet geclassificeerd of herkend werden als Joods, maar ook niet pasten in het raszuiverheidsideaal van de Nazi’s ? En hoe hebben betrokkenen zelf zich bewogen in en betekenis gegeven aan die oorlogsomstandigheden?

De paradox van de omgang met de Tweede Wereldoorlog

Toen ik in 2015 een lezing verzorgde over de rol en ervaringen van mensen uit de kolonies in de Tweede Wereldoorlog concludeerde ik dat deze verhalen nagenoeg ontbreken in historiografie en de herdenkings- en herinneringscultuur van de Tweede Wereldoorlog in Nederland. Anno 2023 is er niet veel veranderd. Terwijl het internationale karakter van de Tweede Wereldoorlog onomstreden is en kennis over en herdachte categorieën door de tijd heen is verschoven, staat de publieke omgang met de oorlog toch vooral in het teken van onveranderlijke nationale beslotenheid. Terugkijkend blijkt door de jaren heen steeds een nieuwe consensus te ontstaan over ‘het echte oorlogsverhaal’ en wie daarbij horen en wie niet, maar die nieuwe consensus voegt zich vervolgens in een statisch, nationalistisch raamwerk. Waar in de jaren 1950 en 1960 het accent in de publieke omgang met de Tweede Wereldoorlog vooral lag op heldenmoed en nationale wederopstanding, duurde het veel langer voordat ook uiteenlopende categorieën slachtoffers, [8] zoals de 102.000 (veelal in Duitse concentratiekampen) vermoordde Joodse Nederlanders, een plaats kregen in de herdenkings- en herinneringscultuur en in de kennisvorming.[9] Pas vrij recent krijgt het verzetswerk van vrouwen, en dan met name witte vrouwen, meer publieke aandacht. [10] De rol van burgers uit de kolonies in Nederland is nagenoeg onbekend, en het is de vraag of de recente canonisering van Anton de Kom, die zich zowel tegen het kolonialisme en racisme verzette als tegen antisemitisme, duidt op een verschoven definitie van de Nederlandse natie. Deze jarenlange afwezigheid van burgers uit de kolonies in het verhaal over de Tweede Wereldoorlog is althans deels gebaseerd op een geracialiseerd idee over ‘echt Nederlanderschap’. Toen er, bijvoorbeeld, in 2008 een reizende tentoonstelling over de rol van de kolonies en burgers uit de kolonies in de Tweede Wereldoorlog in Nederland rondging, sprak uit een deel van de reacties onbegrip en weerstand. Sommigen vonden het verhaal van de kolonies en mensen uit de kolonies niet thuishoren in het Nederlandse oorlogsverhaal.[11] Critici van de gangbare herdenking van WOII wezen er de afgelopen jaren daarentegen op dat de kaders van het verhaal over de Tweede Wereldoorlog te smal zijn, als daarin geen ruimte is voor een kritische reflectie op de relatie tussen kolonialisme, Tweede Wereldoorlog en hedendaags rechtspopulisme. Het illustreert dat publieke omgang met Tweede Wereldoorlog ‘formeel’ weliswaar in het teken staat van nationale vrede en saamhorigheid, maar tegelijkertijd een strijdtoneel is over definities van de natie, over wat onze oorlogsverhalen zijn en wat niet, en wie daar onderdeel van zijn en wie niet. De oorlogsverhalen van mensen uit de kolonies in het Nederland van de Tweede Wereldoorlog kunnen we in die lijn beschouwen als een nagenoeg verzwegen geschiedenis.

Het verzetswerk van mensen uit de kolonies

Hoewel  er inmiddels onderzoek is verricht dat een beeld geeft van de impact, de rol, en ervaringen van (mensen in en uit) de overzeese kolonies tijdens de Tweede Wereldoorlog en het erfgoed dat daarmee samenhangt,[12] is er vooralsnog geen onderzoeksgeld beschikbaar gesteld voor systematisch onderzoek naar de oorlogservaringen van mensen uit de kolonies, ‘rijksgenoten’ zoals ze destijds werden genoemd, in Nederland. Gelukkig krijgen we via een combinatie van verspreide bronnen zoals enkele memoires, literaire non-fictie, films en enkele websites een eerste beeld. Ik krijg tevens geregeld verhalen en informatie over de ervaringen en het verzetswerk van onbekende mensen uit de kolonies in Nederland toegestuurd.[13] Het gaat qua afkomst en klasse om een brede groep mensen die genealogische connecties met koloniaal Indonesië, Suriname en de Caraïbische eilanden heeft. Een voorlopig overzicht suggereert dat van de 800 Indonesische studenten, waarvan de meeste lid waren van Perhimpoenan Indonesia, er 100 in het verzet zaten.[14] Raden Mas Djojowirono Sunito, die was getrouwd met de jurist Trees Heyligers, was een van de belangrijke figuren in deze groep, maar ook het echtpaar Raden Mas Pratomo & Stijntje Gret zaten in het verzet.[15] Ook uiteenlopende Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders zaten in het verzet, al dan niet met hun partners. Bekende namen zijn Boy Ecury, George Maduro, het echtpaar Waldemar Nods en Rika van der Lans (bekend van het boek en de film Sonny Boy), en natuurlijk ook eerdergenoemde Anton de Kom, die getrouwd was met Petronella Borsboom. Maar er zijn ook minder bekende oorlogsverhalen, zoals dat van de familie van Ommeren, Betty Bergen, Wim Egger, en Herman Henink Monkau.

Perspectieven

Wat uit een voorlopige verkenning van beschikbare bronnen naar voren komt is dat verzetsmensen uit de kolonies antifascisme en antikolonialisme in verband met elkaar brachten. Nederland was, net als Frankrijk en Groot-Brittannië, nog formeel een koloniale mogendheid en zowel Anton de Kom als Raden Mas Djojowirono Sunito waren actief in het verzet tegen de nazi’s en pleitbezorgers voor het einde van koloniale verhoudingen. Voor hen waren vrijheid voor Nederland en zelfbeschikkingsrecht voor de kolonies twee kanten van dezelfde medaille. Deze brede betekenis van ‘vrijheid’ was ook zichtbaar onder Surinaamse Nederlandse militairen die aan geallieerde zijde meevochten. Mensen uit de kolonies met dit profiel streden vol overtuiging tegen fascisme en nazisme, maar waren zich tegelijkertijd bewust van het onrecht aan geallieerde kant, zoals koloniale overheersing, racisme en segregatie.[16] Men was nationaliteitsdrager maar was als gekoloniseerde tegelijkertijd tweederangsburger. Hun double consciousness, om met W.E.B. Dubois te spreken, bepaalde hun perspectief op de Tweede Werelddoorlog.

Impact raciale classificaties op verzetswerk, ‘gemengde relaties’ en hun kinderen

Raciale classificaties waren in de Tweede Wereldoorlog een zaak van leven en dood, de Nazi-ideologie was hierop gestoeld en de Nederlandse ambtenarij werkte op grond hiervan actief mee aan systematische vervolging van Joodse Nederlanders. Dat raciale regime had ook ‘gemengde relaties’, in lijn met de ideologie van Arische zuiverheid, bij wet verboden. De Nazi’s pasten in Duitsland een gedifferentieerde politiek toe. Waar voor de Joodse bevolking (net als voor de Herero en Nama in ‘Zuid West Afrika’ enkele decennia daarvoor) een bevel tot collectieve vernietiging was gegeven, paste men een meer complexe, soms tegenstrijdige, politiek toe ten opzichte van de Zwarte (geïnterneerde) bevolking die afhing van categorie waartoe men gerekend werd.[17] De bronnen suggereren dat het Duitse regime in Nederland richtlijnen hadden gegeven om gekleurde burgers uit de kolonies, hun partners en hun kinderen niet actief te vervolgen. Tenminste, als ze niet als Joods bekend stonden, en als ze niet in het verzet zaten, want mensen uit de kolonies die wel als Joods bekend stonden werden wel actief vervolgd en vermoord. Wat de richtlijnen precies waren, moet nader worden onderzocht. Het raciale classificatiesysteem van de Duitsers schijnt er in ieder geval geen rekening mee te hebben gehouden dat ook mensen van kleur uit de kolonies Joods konden zijn, wat ze heeft behoed voor actieve vervolging. Van de betrekkelijke bewegingsvrijheid die dat bood, hebben sommige mensen van kleur uit de kolonies gebruik gemaakt om verzetshandelingen te plegen. Ik bespreek drie voorbeelden.

Bettina Bergen was  verpleegkundige  in het Wilhelminaziekenhuis in Amsterdam. Haar nicht Michal M. Bergen beschrijft in Tante Bettina vertelt haar ervaringen. Bettina Bergen bood 8 Joodse onderduikers onderdak (ze woonde alleen in een groot huis nadat haar man was overleden) en werd uiteindelijk verraden door ‘een dame die zich eerder neerbuigend over ons, Surinamers in haar straat had uitgelaten.’ Ze werd geïnterneerd en onderworpen aan experimenten, maar overleefde. Ze was van Creools-Joods- Surinaamse afkomst en ‘voldeed niet aan het beeld dat Duitsers van Joden hadden’, aldus de auteur: ‘tante Bettina viel niet op als Jodin, maar was vanwege haar hulp aan andere Joden in het Kamp terecht gekomen’. Ze citeert haar tante Bettina als volgt: ‘vrijwel iedereen wist dat ik pro-Joods en Anti-Duits was. De meeste mensen wisten alleen niet dat ik zelf ook een Jodin was.’ Uit het boek komt naar voren dat Bettina Bergen zich ook scherp bewust was van racisme en koloniaal onrecht.[18]

Ook de memoires Surinaamse Rug, Joodse buik,  geschreven door Wim Egger, gaan in op verzet en vervolging. In Egger’s memoires is te zien hoe bewustzijn over het onrecht van de slavernij en het bewustzijn over het onrecht van de Duitse vervolging hand in hand gaan. Wim Egger is zoon van een Europees-Joods Nederlandse moeder en een Creools-Joods Surinaams Nederlandse vader. Zijn vader heeft  tijdens de oorlog een aanzienlijk aantal Joodse Nederlanders aan een onderduikadres geholpen en in eigen huis een schuilkelder voor zijn Joodse schoonfamilie gebouwd. In januari 1943 wordt hij verraden. Tijdens de inval worden ‘met een uitbarsting van angstaanjagend geweld’ hij zelf, zijn moeder, zusje en ook een Joodse oma en tante gearresteerd.  Egger’s vader, die op dat moment niet thuis was, wordt niet lang daarna gearresteerd, door de autoriteiten gemarteld en in juni 1944 vrijgelaten na zijn straf te hebben uitgezeten in kamp Vught. Egger senior kreeg straf voor verzetsdaden en bleef buiten het concentratiekamp omdat hij ‘niet geregistreerd [stond] als Joods’: ‘de Surinaams-Joodse afstammingslijn met de Afrikaans-Joodse roots van mijn vader was de Duitsers […] te machtig. […] de gemeentearchieven uit Paramaribo bleven onbereikbaar’ . ‘[…]als Surinamer werd je toen niet vervolgd.’ Zijn Europees Joodse moeder en haar familietak, de familie Jas, worden op transport naar Duitse concentratiekampen gezet en praktisch allemaal vermoord. Op het nippertje weet zijn moeder te voorkomen dat hij en zijn zusje ook afgevoerd worden, door haar trouwring af te geven en te benadrukken dat ze ‘met een Surinamer getrouwd was en haar kinderen niet mee wilde nemen’. Egger en zijn zusje worden vrijgelaten en gaan wonen bij hun ‘Surinaamse tante Hélène’ en hun ‘oer-Hollandse oom Frits’. Egger: ‘Ik [was] ineens ‘Surinaams’ geworden met de volle nadruk op alleen die ene kant van mijn complexe Joods-Amsterdams-Surinaamse roots.’ Net als zijn vader, zijn zusje en hijzelf overleeft ook zijn moeder de oorlog, maar oorlogstrauma’s zouden het gezin tekenen.[19]

Herman Hennink Monkau, tenslotte, beschrijft in de Kleurling zijn ervaringen als kind van een Witte Duits-Nederlandse moeder en een Creoolse, Zwarte Surinaamse vader. Hij laat zien dat racisme, antisemitisme en weerzin tegen ‘gemengde relaties’ al voor het uitbreken van Tweede Wereldoorlog aanwezig zijn in Nederland en de continuïteit ervan. Net als de eerdere auteurs beschrijft Hennink Monkau dat de Duitse bezetter ‘kleurlingen’ uit de kolonies, inclusief Creools-Joods Surinaamse Nederlanders, met rust liet, en hij contrasteert dat met de lotgevallen van de familie van zijn Europees Joodse vrienden. Hij verwijst in dit verband ook naar levensreddende identiteitspolitiek van een Creools-Joods Surinaams Nederlandse vriend die tijdens een controle van de persoonsbewijzen benadrukt dat hij Zwart is, daarbij naar zichzelf verwijzend met het ‘N-woord’. Hennink Monkau schrijft daarover: ‘Hij was er van op de hoogte dat de bezetter van hogerhand de instructie had gekregen om de uit Suriname afkomstige Nederlanders met rust te laten, tot niet geringe ergernis van degenen die hem staande hielden’. Ook Hennink Monkau wordt geraakt door de raciale classificatiepolitiek. In 1943 loopt hij met zijn moeder door Amsterdam en worden ze aangesproken door twee Duitse officieren. Een van hen vraagt haar in het Duits, wijzend op haar zoon: ‘Wat is dat voor een soort’? Ze bijt de officier in het Hoogduits toe dat het om haar zoon gaat en dat je flora en fauna in soorten classificeert, maar mensen niet. De officieren boden haar ruimhartig hun excuses aan.[20]

Ik denk dat deze verhalen andere perspectieven op de Tweede Wereldoorlog aan het licht brengen. De inclusie van deze verhalen is belangrijk, maar niet om daarmee een nieuwe consensus te bereiken die zich voegt naar de nationale beslotenheid van de gangbare herdenkingstraditie. De basisstructuur blijft dan namelijk die van ‘insiders’ en ‘outsiders’ van ‘ons oorlogsverhaal’, ook al verandert de samenstelling van beide groepen iets. De betekenis van vernieuwing van de kennisvorming en herdenking is daarom niet primair gelegen in het ‘toevoegen’ van iets nieuws binnen bestaande kaders en gewoontes (ook al kan dat op zichzelf een begin zijn); veel belangrijker is welke kritische vragen op basis van historisch onrecht  gesteld kunnen worden over het onrecht in het heden. Anton de Kom en anderen vertaalden hun ervaringen met en strijd tegen koloniaal onrecht in het herkennen en bestrijden van antisemitisme en Naziterreur. Welke vertaalslag maken wij waar het om het herkennen en bestrijden van hedendaags onrecht gaat? We zullen steeds alert moeten blijven op totalitaire én mainstream politieke bewegingen die verheffing, ‘zuiverheid’ en afgeslotenheid, in welke vorm dan ook, als ideaal samenlevingsmodel poneren.

 

[1] Gebiedsverovering, ontrechting, onderwerping en/of uitroeiing van ‘inferieure’ rassen.

[2] Zie David Olusaga & Casper W. Erichsen, The Kaisers’s Holocaust, Germany’s forgotten genocide, London: Faber and Faber, pp. 1-13;  Clarence Lusane, Hitler’s Black Victims. The Historical Experiences of Afro-Germans, European Blacks, Africans, and African Americans in the Nazi Era, New York/London: Routledge, 2003, pp. 129-134; Lusane laat zien dat de Nazi’s, voor wat betreft hun raszuiverheidspolitiek, inspiratie putten uit de ‘anti-miscegenation’ laws in de Verenigde Staten.

[3] Zygmunt Baumann, Modernity and Holocaust. Men bediende zich van moderne industriële methoden, waardoor massamoord en ‘zuiverheidspolitiek’ zeer efficiënt werden.

[4] Aimé Césaire, Over het Kolonialisme, Amsterdam: De Geus, 2022, p. 28-29.(Oorspronkelijke titel Discours sur le colonialisme, verschenen in 1955 bij Éditions Présence Africaine, Parijs)

[5] Lusane, Hitler’s Black Victims, pp. 43-52.

[6]  Lusane,  pp. 43-67, 129-143, 267-270; Paul Gilroy, Against Race, pp. 137-176.

[7] Eveline Gans, “ ‘They Have Forgotten to Gas You’: Post-1945 Antisemitism in the Netherlands.” Philomena Essed & Isabel Hoving (eds.) Dutch Racism , Amsterdam/New York, 2014, pp. 71-100.

[8] Frank van Vree & Rob van der Laarse, De Dynamiek van de herinnering. Nederland en de Tweede Wereldoorlog in een internationale context. Amsterdam: Bert Bakker, 2009.

[9]Van Vree & van der Laarse; Rob Bakker, Boekhouders van de Holocaust. Nederlandse ambtenaren en de collaboratie, verscheen recent bij uitgeverij Verbum Holocaust Bibliotheek, gebonden uitgave, 727 blz.

[10] Trouw, 18 april 2015; Vrouwen in het verzet: de verhalen van Jacoba en Tante Riek - YouTube. Pas  recent krijgt het verzetswerk van bijvoorbeeld Frieda Belinfante, Marie Anne Tellegen, Jacoba van Tongeren en Heleen Kuipers-Rietberg in biografieën en recentelijk ook in de berichtgeving over de herdenking

[11]   Esther Captain en Guno Jones Trouw 10 mei 2008  Bevrijding was een mondiale gebeurtenis (opinie) | Trouw

[12] Zie bijvoorbeeld Esther Captain en Guno Jones, Oorlogserfgoed Overzee, De erfenis van de Tweede Wereldoorlog in Aruba, Curaçao, Indonesië en Suriname. Amsterdam: Bert Bakker, 2010; Jules Rijssen, Teken en Zie de wereld; Oorlogsveteranen in Suriname. Amsterdam: KIT Publishers / Jules Rijssen, 2012

[13] Je zou dit epistemologisch verzet kunnen noemen, refusing to be silenced.

[14] https://islamadani.wordpress.com/2021/08/17/indonesians-in-the-dutch-resistance-against-the-nazis/

[15] https://socialhistory.org/bwsa/biografie/sunito; http://www.gedaechtnisbuch.org/wp-content/uploads/2016/01/Pratomo_Djajeng-S1_4-27_01_16.pdf

[16] Esther Captain & Guno Jones,  2010.

[17]  Lusane, pp.96 e.v.

[18] Michal M. Bergen, Tante Bettina vertelt, Terugblik op haar traumatische jeugd en oorlogsverleden, Hoofddorp: Mi’akeev, 2009, p.16, 30,40, 41,49,57,64,76, 77,78

[19] Wim Egger, Surinaamse Rug Joodse Buik. Emoties van een nazaat van de Surinaamse slavernij die een kind-overlevende werd van de Sjoa,  Voorburg: Libertador, 2009, p.17, 114, 152

[20] Herman Henink Monkau, De kleurling,  Amsterdam: Prometheus, 2006, p. 217, 84-85

70 jaar Molukkers in Nederland: het ‘pijnlijke probleem’ van gemengde huwelijken en relaties

read in English

door Betty de Hart, hoofdonderzoeker Euromix, 11 juni 2021

Bron: Het Parool, 11 mei 1951

Inleiding

In mei 1951 nam de gemeenteraad van Huizen een Algemene Politie Verordening aan die het de meisjes uit Huizen verbood rond te hangen bij de omheiningen van het kamp waar recent gearriveerde Molukse koloniale migranten werden gehuisvest. Het bericht in Het Parool dat hierover berichtte, citeert de burgemeester die zei dat hij ‘misselijk’ werd van de 15 en 16 jaar oude meisjes, die contact zochten met de ‘Ambonezen’.

In het licht van de activiteiten die dit jaar worden georganiseerd om de 70 jaar lange aanwezigheid van Molukkers in Nederland te herdenken, is het de moeite waard om na te gaan hoe deze koloniale migranten werden ontvangen, met name wat betreft de regulering van gemengdheid. Zoals we zullen zien, was de APV in Huizen geen uitzondering, maar onderdeel van een patroon van regulering van gemengde relaties en huwelijken tussen Molukkers en Nederland, die werden benoemd in termen van ‘rassenvermenging’.

 

Molukse migratie naar Nederland  

Het einde van de Tweede Wereldoorlog betekende niet allen het einde van de bezetting door de Nazi’s, maar ook het einde van de koloniale macht van Nederland in Azië, hoewel Nederland dat slechts met moeite accepteerde. Indonesië had zich in 1945 onafhankelijk verklaard. Nederland weigerde de onafhankelijkheid te accepteren tot in 1949 waarin Nederland uiteindelijk de onafhankelijkheid moest aanvaarden en waarna een bloedige koloniale oorlog volgde.  Daarop werd het KNIL, het Koninklijke Nederlands Indische Leger, ontbonden en in de jaren 1950 en 1951 werden meer dan 17.000 voormalige KNIL-militairen, hun gezinnen en andere Molukkers naar Nederland overgebracht. Voorafgaand aan de onafhankelijkheid waren zij door Nederland als loyale onderdanen gezien, maar na de onafhankelijkheid werd de Indonesische nationaliteit tegen hun wil aan hen opgedrongen. Ze waren dus geen Nederlanders, maar Indonesiërs en laten werden ze beschouwd als staatlozen. Zowel Nederland als de Molukkers zelf gingen ervan uit dat hun verblijf in Nederland tijdelijk zou zijn.

De Molukkers werden gehuisvest in kampen verspreid over Nederland, vaak in kleine steden of dorpen en landelijke gebieden, in oude kloosters of voormalige concentratiekampen waar tijdens de oorlog joden gevangen werden gehouden, gescheiden van de Nederlandse samenleving.1 Hun integratie werd als problematisch beschouwd, niet alleen hun economische en sociale integratie, maar ook in de zin van moraliteit.2 Eén van de punten van zorg bestond in de intieme relaties die ontstonden met Nederlandse mannen en vrouwen. Met name de relaties met Nederlandse vrouwen verontrustten de autoriteiten, zoals het artikel in Het Parool laat zien.

 

Nederlandse meisjes van de kampen weghouden

Meer dan slechts bezorgdheid, uitte de burgemeester van Huizen, gevoelens van afkeer naar de meisjes die contact zochten met de Molukse jongens. Van Driel was een jurist, voormalig advocaat en lid van de ARP (Anti-Revolutionaire Partij). Zijn zorg over het zedelijke gedrag van Nederlandse minderjarige meisjes resoneert met de vooroorlogse ‘zedelijkheidsbeweging’, bestaand uit sociale en politieke elite groepen die zich zorgen maakten over het ‘zedelijk verval’ in de Nederlandse samenleving, met name van arbeidersjongeren.3 Van Driel wilde voorkomen dat Nederlandse meisjes op de Molukse kampen kwamen en hij stond daarin niet alleen.

Integendeel, de APV in Huizen paste in een landelijk beleid om Nederlandse meisjes te verbieden de Molukse woonoorden te betreden. Er werd in het Nederlandse parlement hierover gedebatteerd en het beleid werd door politici van verschillende politieke gezindten, met en zonder confessionele achtergrond, ondersteund.

Dit beleid werd jarenlang voortgezet. Het Parool artikel dateert van 1951, toen de Molukkers net waren gearriveerd. Jaren later, in februari 1958, vreesde Eerste Kamerlid Luijckx-Sleijfer (Katholieke Volkspartij) dat het verbod voor Nederlandse meisjes om de woonoorden te betreden onvoldoende was om ‘ongewenste bezoeken’ tegen te gaan. Ook al was de politie op de kampen aanwezig, het verbod was moeilijk te handhaven. Dat was ook, zo zei het Senaatslid, omdat:

Zij [de minderjarige meisjes] tonen in hun bezoeken een hardnekkigheid, een betere zaak waardig.4

Zij suggereerde dat de inzet van het strafrecht een effectief middel zou kunnen zijn.

Minister Marga Klompé

De eerste vrouwelijke Minister in Nederland, Marga Klompé (Katholieke Volkspartij) van Maatschappelijk Werk nam deze suggestie over, die ze zei te zullen aanbevelen.5 Een jaar eerder had ze in een notitie aan de Ministerraad haar zorg geuit dat het loslaten van de zogenaamde ‘tijdelijkheidsgedachte’ zou resulteren in wat ze noemde ‘rassenvermenging’.6 Ze waarschuwde ook dat voorzichtigheid geboden bleef en dat ze er alles aan zou doen om ongewenste toestanden te voorkomen. Ze wees hierbij op de verantwoordelijkheid van de ouders van de meisjes, sociaal werkers en de kampoudsten.7 Soms vroegen de ouders zelf de politie of het Ministerie van Justitie om hun dochters van de kampen weg te houden.8 Soms werkten de Staat en ouders dus samen om te voorkomen dat paren samen konden zijn.

Mediaberichtgeving en onderzoeken gebaseerd op archiefonderzoek laten zien dat de zorg niet slechts draaide om ‘onfatsoenlijke’ relaties tussen Nederlandse witte minderjarige meisjes en Molukse jongens, maar ook om gemengde huwelijken. Kranten berichtten over dergelijke gemengde huwelijken als een ‘pijnlijk probleem’.9 Sociaal werkers beoogden ouders te waarschuwen, zodat ze in kunnen grijpen. De huwelijken werden gezien als gedoemd om te mislukken en eveneens gezien als gedwongen – wat betekende dat het meisje zwanger was. Een onderzoeker die dertig inwoners uit Vught interviewede merkte op dat  alle respondenten gekant waren tegen gemengde huwelijken met Molukkers. De onderzoeker voegde eraan toe:

Ik stel mij hier op het standpunt van de zending met haar eeuwenlange ervaring, gemengde huwelijken als ongewenst te beoordelen. Niet uit hoofde van een kastepolitiek, maar uit medelijden met de nakomelingen uit deze huwelijken. Er zijn reeds grote aantallen mensen op de wereld die het predicaat ‘displaced persons’ dragen.10

Een groeiend aantal gemengde huwelijken werd gezien als een bedreiging voor de toekomst. In 1956 reflecteerde Johan Scheps (PVDA) op de toekomst van de Molukkers in de woonoorden en hij noemde gemengde huwelijken als bedreiging en oorzaak van sociale onrust:

In zekere zin is het heden in de kampen rustig. In bepaald opzicht is er, ondanks de strijd om de zelfverzorging, nog niets aan de hand. Het aantal gemengde huwelijken valt nog te overzien. De blanke vrouw wordt in het midden van de Ambonese kampgenoten nog hartelijk opgenomen. Hoe zal het echter in de toekomst gaan?11

Zoals ook weer in dit citaat werd het probleem van gemengde huwelijken gevat in termen van ‘rassenvermenging’, jaren nadat de Tweede Wereldoorlog het denken in termen van biologische rassen onacceptabel zou hebben gemaakt.12

Ook opvallend is het belang van gender: alleen relaties en huwelijken van Nederlandse meisjes en Molukse jongens werden als probleem gezien, niet de omgekeerde combinatie. Dit is in lijn met zowel de bevindingen van het Euromix project als met de academische literatuur: er is sprake van een obsessie van statelijke autoriteiten met ‘vermenging’ door witte vrouwen, aangezien vrouwen de natie representeren en met hun gedrag en relaties de natie in gevaar kunnen brengen.13 Ten slotte is het opmerkelijk dat de Nederlandse witte meisjes hardnekkigheid wordt verweten; blijkbaar worden zij gezien als de initiatiefnemers die het contact met Molukse jongens opzoeken, meer dan het omgekeerde. We komen niets te weten over de vraag of de Molukse jongens zaten te wachten op deze aandacht en hoe ze reageerden. Ook dat is in lijn met bevindingen elders: de schuld wordt bij witte vrouwen gelegd voor het ontstaan van gemengde relaties. In tegenspraak met de gebruikelijke genderrollen in de jaren 1950 en 1960 en de raciale grenzen, bleven zij niet passief maar vertoonden zij gedrag dat in meerdere opzichten als ongepast werd gezien.

 

Voorkoming en surveillance van gemengde huwelijken  

Het Commissariaat Ambonezenzorg werd opgericht als een staatsinstelling om zich met deze kwesties bezig te houden. Het Commissariaat speelde een belangrijke rol in de formulering van een nationaal beleid, dat resulteerde in interventie in privérelaties, beschreven door historicus Charlotte Laarman.14 Het Commissariaat was niet alleen opgericht om zich met gemengde huwelijken bezig te houden, maar zag dat wel als een belangrijk onderdeel van de taak. Laarman beschrijft de houding van het Commissariaat als paternalistisch: elke Molukker werd begeleid door een sociaal werker. Sociaal werkers legden honderden rapporten aan over gemengde huwelijken. Dergelijke huwelijken, met name die van Nederlandse vrouwen en Molukse mannen, waren een bron van zorg. De CAZ trachtte dergelijke huwelijken te voorkomen en ontmoedigen en als koppels toch trouwden, werden ze begeleid, soms gedurende meerdere jaren waarin ze geregeld door sociaal werkers werden bezocht. Ze werden per definitie als probleem gezien, ook als er geen problemen waren met gezondheid of criminaliteit; hun gemengd-zijn was het probleem.

Over huwelijken tussen Molukse vrouwen en Nederlandse witte mannen werd niet gerapporteerd, omdat zij als Nederlandse gezinnen werden gezien, en vaak buiten het kamp leefden. De Molukse vrouwen werden tot 1964 door het huwelijk met een Nederlandse man ook automatisch Nederlandse. Deze gezinnen ontsnapten aan de surveillance door de staat.

Als het gezin zich ‘Nederlands’ gedroeg, werd dat positief geëvalueerd: met geracialiseerde opvattingen over properheid, spaarzaamheid en Nederlandse taalbeheersing.15 Toch was de overtuiging dat er elk moment problemen zouden kunnen ontstaan in het huwelijk als de man de Nederlandse culturele dominantie van zijn vrouw niet langer zou accepteren. Als de Nederlandse vrouw zich aanpaste aan de Molukse cultuur, bijvoorbeeld door de taal te leren, Moluks te koken, en contact te onderhouden met Molukse vrouwen, werd dit als probleem gezien en gedefinieerd als ‘dweperig’ en ‘griezelig’.16

Aan de andere kant bekommerde de CAZ zich niet over de juridische gevolgen van het gemengde huwelijk voor de Nederlandse vrouw: waar de Molukse vrouw die met een Nederlander trouwde automatisch Nederlandse werd, verloor de Nederlandse vrouw die met een Molukker trouwde automatisch de Nederlandse nationaliteit.17 Toen jurist W. Schols, CAZ-directeur van het district Zuiden, op dit juridisch gevolg wees werd zijn brief terzijde gelegd met de opmerking: ‘het ligt u.h.v. niet op onze weg ons hierin te mengen’.18

 

Concluderende opmerkingen

Zoals uit het voorgaande is gebleken, werden Molukkers onderworpen aan verschillende vormen van regulering van gemengdheid: er was sprake van segregatie, aangezien ze werden gehuisvest in aparte kampen en later woonwijken, en hun intieme relaties en huwelijken werden onderworpen aan controles door politie en sociaal werkers. Lokale en nationale autoriteiten waren betrokken in pogingen om zogeheten ‘rassenvermenging’ te voorkomen. In dat opzicht werden ze geheel anders behandeld dan de andere belangrijke groep van koloniale migranten uit Indonesië, de Indische Nederlanders, die  onderworpen werden aan een assimilatiebeleid.19

Zoals altijd, ondanks alle pogingen om ze te voorkomen, kwamen gemengde huwelijken en relaties veelvuldig en al vroeg na de komst van de Molukkers voor. De Molukse gemeenschap die naar Nederland kwam was al ‘gemengd’, aangezien 1 op de 4 huwelijken met een niet-Molukse vrouw uit Indonesië was. Na hun aankomst in Nederland was tot 1959, 1 op de 3 huwelijken ‘gemengd’ met een Nederlandse man of, vaker, vrouw.20

Een onderzoek uit 2020 Van het Centraal Bureau voor Statistiek naar Molukkers in Nederland laat zien dat een minderheid van de Molukkers een partner heeft die ook Moluks is. Net iets meer dan 10% van de kleinkinderen van de eerste generatie Molukkers heeft drie of vier Molukse grootouders.21 Gemengde huwelijken en afkomst worden niet langer zo sterk geproblematiseerd als in de jaren vijftig, zij zijn blijkbaar nog steeds interessant genoeg om geteld te worden.

Recent hebben de burgermeesters van gemeenten met een hoog aantal Molukse inwoners de landelijke overheid opgeroepen om het leed dat hen destijds is aangedaan te erkennen en in de Molukse gemeenschap te investeren. Daaronder was ook de burgemeester van Huizen.22

 

De obsessie met witte vrouwen met interraciale relaties: de casus van politiek leider Sigrid Kaag

read in English

door Betty de Hart, hoofdonderzoeker Euromix, 2 april 2021

Inleiding

In de aanloop van de Nederlandse verkiezingen op 17 Maart 2021, waaraan vier vrouwelijke partijleiders deelnamen, voerden Nederlandse media een discussie over het seksisme en de haatberichten waarmee deze vrouwen te maken kregen op sociale media. De aanleiding daartoe was een onderzoek gepubliceerd door opinieblad De Groene Amsterdammer over het grote aantal haatberichten dat vrouwelijke politici krijgen.  De Groene concludeerde dat vrouwelijke meer dan mannelijke politici op zeer persoonlijke manieren warden aangevallen: met commentaar op hun sekse, hun uiterlijk en de jurken die ze dragen, en op hun gezin.1

Sigrid Kaag, leider van D66, ontving de meeste haatberichten; een vijfde van de reacties die ze kreeg was gecategoriseerd als haatbericht en seksistisch.4  Aan de andere kant ontvingen ze ook veel steun en beiden werden gekozen en zijn nu kamerlid.

Dit blog richt zich echter op Sigrid Kaag, om te verkennen hoe de aanvallen op haar kunnen worden verklaard uit haar gemengde huwelijk en gezin. Met name wordt de vraag onderzocht hoe deze aanvallen kunnen worden verklaard uit de obsessie met witte vrouwen in gemengde relaties, met name wanneer de partner moslim is.

Nederlandse media over het gemengde gezin van Sigrid Kaag  

Kaag werd de politiek leider van D66 in 2020, zes maanden voordat de verkiezingen plaatsvonden. Tijdens de campagne, die resulteerde in een winst van vier zetels, presenteerde Kaag zich als ‘een nieuw type leider’: positief, progressief, en inclusief. Ze deinsde er niet voor terug om zich uit te spreken over racisme, bijvoorbeeld tijdens de Black Lives Matter protesten, en tegen seksisme. Op Internationale Vrouwendag, bijvoorbeeld, uitte ze publiekelijk kritiek op premier Mark Rutte omdat hij vrouwelijke ministers vaker zou interrumperen dan mannelijke ministers tijdens kabinetsbijeenkomsten.5 Als ze sprak over racisme, noemde ze regelmatig haar Palestijnse man en hun vier ‘gemengde’ kinderen, en vertelde over haar eigen ervaringen met racisme. Ze zei naar de maatschappij te kijken door de ogen van haar kinderen en haar man.6

De aanvallen op Kaag begonnen in 2017, toen ze Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking werd. Haar politieke loyaliteit werd in twijfel getrokken omdat haar man Palestijns is, met name door extreemrechtse partijen en op sociale media. Het is echter opvallend hoe vaak op mainstream media haar Palestijnse man noemden, ook wanneer dit niet relevant was voor haar politiek. Zo werd er bijvoorbeeld gevraagd naar de verdeling van taken met haar man wat betreft de opvoeding van de kinderen, en het feit dat de kinderen haar achternaam en niet die van haar man gebruiken bij sollicitaties.7

Tijdens het slotdebat, de avond voorafgaand aan de verkiezingsdag, noemde de  extreemrechtse politiek leider Geert Wilders haar een ‘verrader’ omdat ze een hoofddoek had gedragen tijdens een bezoek aan Iran als Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.8

Op verschillende momenten verklaarde Kaag de kritiek die ze kreeg op sociale media uit het feit dat ze deel uitmaakt van een gemengd gezin. Op de vraag wat ze verkeerd had gedaan, zei ze: ik trouwde met Anis (haar man).9

Kortom, terwijl sommigen haar loyaliteit aan de natie in twijfel trokken vanwege haar gemengde gezin, presenteerde Kaag zichzelf als iemand met een breder perspectief op ‘ras’ en diversiteit, voortkomend uit haar positie als een witte vrouw met een gemengd gezin.10 Gezien de electorale winst voor haar partij, sprak dat althans een deel van de kiezers aan.

In de Nederlandse context is het uitzonderlijk dat een politicus, of welke publieke figuur dan ook, zich uitspreekt over zijn of haar gemengde gezin en, vanuit dat standpunt, over racisme en discriminatie in de Nederlandse samenleving.11 Toch is ze niet de enige politicus die de eigen gemengde relatie naar voren bracht als onderdeel van het politieke profiel. Een van hen is Niels Van den Berge (GroenLinks) die zei: “Sinds ik getrouwd ben met een fantastische vrouw van kleur, komen discriminatie en uitsluiting dichtbij. Ik zie wat het met haar en andere kleurrijke Nederlanders doet.”12 Een andere is Pieter Omtzigt (CDA) wiens echtgenote Syrisch-orthodox uit Turkije is en politicus is in dezelfde partij. Kaag was echter de enige die hierop zo publiekelijk en frequent werd aangevallen vanwege haar gemengde gezin.

Gender en het overschrijden van groepsgrenzen  

Hoewel ook witte mannen groepsgrenzen overschrijden wanneer zij een interraciale relatie aangaan, wordt dit gelegitimeerd door wit mannelijke privilege. Vanuit dit perspectief is het niet vreemd dat Kaag, als witte vrouw, de politicus is die de meeste haatreacties van het Nederlandse publiek krijgt.

Dit is omdat vrouwen de grenzen van de natie ‘belichamen’ en de last van representatie dragen als symbolische dragers van de collectieve identiteit en eer.13 Bewaking van de grenzen van witheid vereist dus de surveillance van het gedrag van witte vrouwen.14

Daarom worden witte vrouwen die geracialiseerde groepsgrenzen overschrijden als een grotere bedreiging gezien voor de witte identiteit. De consequenties daarvan ervaren vrouwen vooral op terreinen die het meest in het oog springen, zoals seksueel gedrag en partnerkeuze.15 De kosten van het overschrijden van geracialiseerde groepsgrenzen zijn dan ook hoger voor witte vrouwen dan voor witte mannen. De vijandige reacties waarmee Kaag werd geconfronteerd zijn daarmee te zien als een form van sociale bestraffing voor haar ‘afwijkende’ partnerkeuze.

In ons Euromix onderzoeksproject hebben we vastgesteld dat wetgevers, politici, bureaucratische nationale en lokale autoriteiten en politie in verschillende tijdsperioden en in verschillende nationale contexten geobsedeerd waren met relaties van witte vrouwen en geracialiseerde mannen. Zelfs als hun aantallen klein waren, konden zulke relaties angst, woede, vijandigheid en geweld uitlokken. Vertogen en nieuwsmedia richtten zich vooral op zulke relaties en ambtenaren trachtten ze te ontmoedigen door regulering, variërend van verboden interraciale huwelijken, relaties en seks, tot huwelijksvoorlichting waarmee witte vrouwen warden gewaarschuwd voor de gevaren van het huwelijk met ‘andere’ geracialiseerde mannen.

Ook in Nederland lag de focus van dagbladen en Populaire cultuur vooral op relaties van Nederlandse witte vrouwen en geracialiseerde mannen.16 Zelfs een enkel huwelijk kon omvangrijke publieke en media-aandacht uitlokken, waarbij elke stap van het paar onder een vergrootglas werd gelegd.17Aan de andere kant vonden we een gebrek aan aandacht voor zwarte vrouwen in gemengde relaties.18 Concluderend, de aanzienlijke media-aandacht die Kaag kreeg is niet alleen te verklaren vanuit seksisme gericht op vrouwelijke politici, maar ook uit de obsessie met gemengde relaties van Nederlandse witte vrouwen, waarmee de gendered en geracialiseerde grenzen van de Nederlandse natie worden getrokken.

Trouwen met een moslim   

Een ander reden voor de vijandige reacties op Kaag is dat haar man een Palestijn is van islamitische achtergrond.  Hoewel hij zichzelf identificeert als atheïst, wordt hij sociaal geclassificeerd als moslim, vanwege de stereotype en oriëntalistische samensmelting van Arabische landen en bevolking met islam.

De obsessie met Nederlandse vrouwen die een moslimman trouwen is al evenmin nieuw en terug te voeren op de koloniale periode van voormalig Nederlands-Indië. Het was in het bijzonder sterk aanwezig in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, toen arbeidsmigranten uit Turkije en Marokko werden geworven om in de Nederlandse industrieën te werken en sommige van hen met Nederlandse vrouwen trouwden. Hoewel het aantal huwelijken klein was, ontwikkelde de Nederlandse overheid huwelijksvoorlichting om Nederlandse ‘meisjes’, zoals ze vaak werden genoemd, te waarschuwen tegen de gevaren van een huwelijk met een moslim.19

In het huidige Nederlandse debat dat beïnvloed wordt door Islamophobia zijn het vooral vrouwen die de gevolgen ondervinden van de Nederlandse obsessie met islam.20 Islam wordt gepresenteerd als achtergebleven, statisch en traditioneel, terwijl de ‘Westerse cultuur’ wordt geconstrueerd als modern, dynamisch en progressief.21 Omdat Nederlandse vrouwen die met een moslim trouwen dit vrijwillig deden, keren de liberale en geëmancipeerde neigingen die Nederlandse vrouwen worden toegeschreven zich tegen hen: hun keuze voor een man die moslim is, toont aan dat ze koppig zijn en naïef: tegen beter weten belanden ze in een dergelijk huwelijk, dat ongetwijfeld op een ramp zal uitlopen. Ze verliezen daarom de kwaliteiten die worden verbonden aan de ‘wij’ en krijgen de karakteristieken van de ‘zij’ toegeschreven, resulterend in een verlies van sociale status.22

Hoewel Kaag een vrouw is in een geprivilegieerde positie van politieke macht, worden haar eveneens de karakteristieken van de ‘ander’ toegeschreven. Als vrouw getrouwd met een Palestijn wordt ze verbonden met terrorisme (‘terroristenliefje’) en islam.  De haar toegeschreven identiteit wordt bepaald door het stereotype, geracialiseerde identiteit van haar echtgenoot en aan haar loyaliteit wordt getwijfeld. Haar sociale straf is dat ze niet langer als ‘echt’ Nederlands wordt gezien en niet langer als een van ‘ons’.

Conclusie

Kaag kreeg te maken met negatieve reacties, niet alleen omdat ze een vrouwelijke politieke leider is, maar ook als sociale bestraffing als witte Nederlandse vrouw met een gemengd huwelijk, omdat ze met de ‘verkeerde’ man trouwde. Het is onderdeel van gendered en geracialiseerd ‘grensonderhoud’, dat dergelijke vrouwen uitsluit van de reproductie van de natie. Het laat zien dat gemengde relaties tot op de dag van vandaag geproblematiseerd worden. De sociale straffen, met inbegrip van online-intimidatie, blijven aanzienlijk.

Of Kaag’s positionering als een witte vrouw met een gemengd gezin ook leidt tot een daadwerkelijk andere politiek, is een andere kwestie, zoals sommige critici hebben gesteld. 23 Dat is bovenal een politieke keuze.

Black Lives Matter en ‘gemengde’ relaties en gezinnen in de media

read in English

door Betty de Hart, hoofdonderzoeker Euromix, 16 oktober 2020

Waarom dit blog

In de afgelopen maanden van de Black Lives Matter-protesten en de vele discussies die daarop volgden in de Verenigde Staten en in Europa, inclusief Nederland, waren ‘gemengde’1 paren en relaties aanzienlijk vaker aanwezig in de media dan gewoonlijk. Deze media-representatie van gemengde relaties was ook anders dan daarvoor. In ieder geval in continentaal Europa is de media-aandacht voor gemengde relaties veelal gericht op veronderstelde culturele verschillen en reacties van familieleden en vrienden, meer dan op structureel racisme.

Vele mediaberichten over gemengde relaties tijdens de BLM-debatten bespreken hun rol in het debat over racisme vanuit het perspectief van één of beide partners of ouders, of vanuit het perspectief van de jongeren van gemengde afkomst, soms geschreven door betrokkenen zelf. Dit blog heeft tot doel deze mediaberichtgeving en de complexe positionering van gemengde relaties in het debat over racisme kritisch te analyseren. Het verdient opmerking dat we niet weten hoe deze nieuwsberichten tot stand zijn gekomen, of de paren en partners zelf hun verhaal wilden doen of door de media benaderd werden, welke vragen journalisten stelden en in hoeverre zij zich bewust waren van de context waarin hun verhalen werden geplaatst. Deze analyse is gebaseerd op berichten in de media (voornamelijk krantenartikelen die digitaal beschikbaar zijn) uit de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Nederland en België. Het moge duidelijk zijn dat de context in deze landen verschillend is: in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk is het gebruikelijk om over kwesties van ‘ras’ en racisme te praten en over ‘interraciale’ relaties. In Nederland en België is dit debat in de mainstream media pas recent echt begonnen.

 

‘’Gemengde relaties brengen de kleurenblinde wereld dichterbij’’

Hoewel gemengde relaties historisch gezien geproblematiseerd en gepathologiseerd zijn, worden ze in het dominante vertoog waarin de norm van kleurenblindheid wordt gehanteerd, beschouwd als de oplossing voor racisme. Het argument luidt dat als we allemaal verliefd worden en trouwen met iemand van een andere kleur, racisme als vanzelf zal verdwijnen. De Amerikaanse krant Washington Times verklaarde in een redactioneel:

Er is geen raciaal geladen lezing, demonstratie, rel of oorlog die beter de door racisme versteende harten kan doen smelten dan de onschuldige ogen van een kind geboren uit de liefde van een interraciaal paar. Er is maar één blik nodig om de simpele waarheid, die niemand redelijkerwijs kan ontkennen, te herontdekken: all lives matter.2

Dit uiterst problematische argument beoogt assimilatie, ontkent dat racisme vaak gericht is tegen gemengde koppels en kinderen van gemengde afkomst en negeert machtsstructuren en institutioneel racisme. Zulke argumenten ontkennen ook het historische feit dat gemengde relaties niet noodzakelijkerwijs gelijk staan aan anti-racisme. Een voor de hand liggend voorbeeld is dat in het koloniaal verleden gemengde relaties geregeld voorkwamen, maar vooral tussen witte mannen en gekoloniseerde vrouwen, en dat deze relaties gerelateerd waren aan macht en onderwerping. Ze dienden het racistische koloniale systeem en hielden de scheiding tussen geracialiseerde groepen in stand.3

Tegen deze achtergrond zou men de toegenomen media-aandacht voor gemengde relaties tijdens het Black Lives Matter-debat met enige achterdocht kunnen bezien. Ze zouden naar voren kunnen worden geschoven als bewijs dat racisme, als het al bestaat, spoedig zal verdwijnen.  In een alternatieve representatie zouden gemengde relaties kunnen worden gezien als ‘bruggen’ die begrip kunnen kweken tussen verschillende gemeenschappen en ‘toegankelijker’ zijn voor het publiek (lees: een wit publiek) waarvan gedacht wordt dat zij zich makkelijker kunnen verplaatsen in de ervaringen van een witte persoon die getrouwd is met een zwarte partner dan in de ervaringen van een zwarte man of vrouw met racisme. In dit opzicht voelde een Nederlandse nieuwsuitzending over BLM die een Nederlandse witte vrouw in een gemengd gezin in de Verenigde Staten, haar kinderen van gemengde afkomst, maar niet haar zwarte man aan het woord liet over de betekenis van BLM en racisme en daarnaast  nog verschillende andere personen van gemengde afkomst ongemakkelijk aan.4 Het deed denken aan TV reclames die ‘diverser’ willen zijn door gemengde gezinnen en personen van gemengde afkomst te verbeelden, maar geen zwarte families.5 Dit betekent dat de opvallende aanwezigheid van gemengde koppels in het BLM-debat op zichzelf niet positief is; het maakt uit hoe hun ervaringen naar voren worden gebracht en welke boodschap daarmee wordt beoogd.

 

Witte partners niet altijd bondgenoten in de strijd tegen racisme; zwarte partners ontbreken veelal

In de representatie van gemengde koppels wordt het verschil in positionering van witte en zwarte partners enerzijds en ouders en kinderen anderzijds duidelijk. Ten eerste, niet alle witte partners zijn antiracistisch; soms ontkennen zij het bestaan van racisme of maken zelf racistische opmerkingen; oftewel, de witte partners zijn niet noodzakelijkerwijs bondgenoten in de strijd tegen racisme. Hoewel Amerikaanse en Britse onderzoeken uitwijzen dat witte partners in gemengde families, vooral witte vrouwen, zich bewuster zijn van het bestaan van racisme dan andere witte personen,, is dit zeker niet vanzelfsprekend.6 Tijdens BLM kwamen verschillende jongeren van gemengde afkomst aan het woord over de pijnlijke ervaring dat zij niet met de witte ouder of de wijdere witte familiekring  over hun ervaringen met racisme kunnen praten; zij kregen geen steun, hun ervaringen werden genegeerd of ontkend.7

Voor sommige witte partners fungeerden de moord op George Floyd en de BLM-protesten die daarop volgden als een ‘wake-up call’. Terwijl zij het bestaan van institutioneel en systematische racisme eerder negeerden of ontkenden, hadden zij, vooral de ouders van gemengde kinderen, het gevoel dat ze dit niet langer konden blijven doen en zich moesten uitspreken.8 Het ziet er naar uit dat het feit dat meer witte partners zich zijn gaan uitspreken één van de redenen is waarom gemengde relaties zichtbaarder zijn in het BLM-debat. Er zijn er echter ook die dit al voor BLM deden, zoals de Nederlandse minister Sigrid Kaag, een Nederlandse witte vrouw die getrouwd is met een Palestijnse man.9

Met betrekking tot gemengde relaties en het BLM-debat waren de zwarte partners minder aanwezig en als zij dat wel waren, dan was dit bijna altijd als deel uitmakend van een stel en niet alleen. Een uitzondering vormde het essay in het Nederlandse magazine Oneworld van Valerie Ntinu, een zwarte vrouw met een gemengde relatie. Zij zette uiteen waarom zij de negatieve reacties tegenover haar witte partner door haar zwarte familie en vrienden anders beoordeelde dan negatieve reacties van witte familie en vrienden, omdat de eerste reacties voortkwamen uit hun ervaringen met racisme.10 In de Nederlandse en Belgische context konden zwarte vrouwen die zich in het debat mengden, rekenen op negatieve of zelfs agressieve reacties van vooral het witte publiek. Dit gebeurde Peggy Bouva die in een podcast over haar tot slaaf gemaakte voorouders in Suriname, samen met journaliste Maartje Duin, twijfelde of zij wel blij zou zijn als haar dochter een gemengde relatie zou hebben met een witte partner.11 Haar mening werd beschouwd als ‘omgekeerd racisme’ (racisme van zwart naar wit). Dit label ontkent echter op flagrante wijze haar ervaringen: Peggy had gemengde koppels in haar familie waarvan de witte partners het bestaan van racisme ontkenden. Sabrine Ingabine had in een interview verteld dat zij niet langer witte mannen wilde daten, hoewel ze dat in het verleden wel had gedaan, omdat ze genoeg had gekregen van hun racistische opmerkingen over haar uiterlijk en seksualiteit.12 De getuigenissen van deze vrouwen waren niet welkom, omdat ze de mythe dat gemengde relaties de kleurenblinde samenleving naderbij brengen, waaraan veelal een vooruitstrevend, wit publiek wil vasthouden, verstoorden.

 

De noodzaak voor zwart-witte koppels om samen over racisme te praten

De meeste media berichtten over de ervaringen van gemengde relaties met racisme en de noodzaak om te praten over racisme tussen leden van gemengde gezinnen onderling; tussen partners onderling en tussen ouders en kinderen. Een voorbeeld vormt de Amerikaanse actrice Tika Sumpter van de TV-serie ‘Black-ish’ die andere zwarte vrouwen in gemengde relaties opriep om met hun witte partners over racisme te praten:

Beste zwarte interraciale paren met een witte partner (steekt hand op),’’ zegt ze. ‘’Wij hoeven hen NIET te beschermen. Ik beloof het: zij zullen oké zijn. Zij moeten voor ons blijven vechten. Als ze zich beledigd voelen wanneer je met ze praat over racisten. Dan heb je een groter probleem.13

Dergelijke artikelen gaan niet uit van kleurenblindheid, maar benadrukken dat niet racistisch zijn niet hetzelfde is als antiracistisch zijn.14

De meeste interviews waren met ouders die vertelden over het racisme dat hun kinderen ervaren en hoe zij hiermee als ouders omgaan. Het houden van ‘The Talk’ (het voorbereiden van kinderen op het racisme dat ze zullen ervaren als ze ouder worden) is bekend in de Amerikaanse, maar niet zozeer in Europese context. Tijdens de BLM-debatten bleek echter dat ‘The Talk’ ook in Europa plaatsvindt, en daarmee een verschuiving markeert van een culturalistisch naar een antiracistisch vertoog over gemengde relaties.15

 

Jongeren van gemengde afkomst

Jongeren van gemengde afkomst uitten hun behoefte zichzelf te positioneren in het BLM-debat. Sommigen vroegen zich af of ze zich wel konden uitspreken over racisme, aangezien ze het gevoel hadden dat ze werden beschouwd als ‘niet zwart genoeg’.16 Een afbeelding die circuleerde op sociale media bevatte de tekst: Gemengde zwarte mensen. Jullie hebben het recht om je uit te spreken over kwesties van ras, want jullie zijn zwart.

Voor anderen diende de BLM-beweging eveneens als een ‘wake-up call’. In Nederland trok Johan Fretz, een publicist en cabaretier van gemengde Surinaams-Nederlandse afkomst, de aandacht met een essay waarin hij toegaf dat hij racisme had genegeerd, maar zich nu realiseerde dat hij dat niet langer kon blijven doen; hij zwoer nooit meer te zwijgen.17 Zijn essay werd breed gedeeld op sociale media en beschouwd als eerlijk en moedig.18

Andere verhalen gingen over het intergenerationeel aspect. Jongeren van gemengde afkomst onderkenden het racisme dat hun zwarte ouder moest hebben ervaren gedurende zijn of haar leven, zelfs als zij het daar nooit over hadden gepraat. Zulke nieuwsberichten richten de aandacht op de verschillende manieren van oudere en jongere generaties in de omgang met racisme.19

 

Concluderende opmerkingen

In de maanden waarin het BLM-debat op zijn hoogtepunt was, waren gemengde gezinnen en koppels zichtbaarder in de media dan in de decennia ervoor en waren zij uitgesproken over racisme. Voor de Europese context betekent dit een opvallende verschuiving van een culturalistisch vertoog over gemengde relaties naar een vertoog over structureel racisme.

Op sommige momenten, echter, werden gemengde koppels ingezet om het dominante vertoog over kleurenblinde toekomst en het bouwen van ‘bruggen’ te bevestigen. Andere mediaberichten  zagen dit als een mythe en benadrukten systematisch racisme. Dat de witte partners in gemengde relaties het meest zichtbaar waren in de media roept vragen op over wiens stemmen gehoord worden. Deze vragen zijn des te dringender nu is gebleken dat zwarte vrouwen die het beeld van gemengde koppels als racisme-vrije zones in twijfel trokken, negatieve en agressieve reacties kregen te verduren. Het toont aan dat voortdurende kritische interventie van leden van gemengde gezinnen nodig is om bij te dragen aan het broodnodige debat over hun rol in BLM en antiracisme.

Verstoring van de koloniale orde door een uitzonderlijk huwelijk?

read in English

door Betty de Hart, hoofdonderzoeker Euromix, 28 maart 2019

Eind negentiende eeuw, op 22 januari 1889 in Leiden, trouwde Oei Jan Lee met Christina van Wijk. Oei Jan Lee, of zoals hij genoemd wenste te worden, Johan Lee, was van Chinese afkomst, geboren in Nederlands-Indië (het tegenwoordige Indonesië). Zijn vrouw Christina was een witte, Nederlandse vrouw. Johan Lee had rechten gestudeerd aan de universiteit van Leiden, en in 1889 promoveerde hij op het onderwerp ‘Verantwoordelijkheid van de verkoper voor verborgen gebreken aan het goed’.1 Het echtpaar had elkaar ontmoet via de vader van Christina, een onderwijzer bij wie Johan Lee logeerde. Na het huwelijk hadden ze een korte advertentie in de krant laten plaatsen om te bedanken voor de aandacht voor het huwelijk, zoals de gewoonte was voor echtparen uit die sociale klasse.

Hun huwelijk werd als een ‘gemengd’ huwelijk beschouwd. Dit is de populaire term om een ‘ge-interracialiseerd’ huwelijk aan te duiden: een huwelijk tussen partners van twee groepen die, door de samenleving in die specifieke tijd en plaats, worden beschouwd als behorende tot verschillende ‘rassen’. Met de term ge-interracialiseerd wordt geduid op de constructivistische/geconstrueerde, willekeurige manier waarop naar deze relaties en hun nakomelingen wordt verwezen, en wordt expliciet afstand genomen van het toekennen van een essentialistische betekenis daaraan.2

Geen respect voor het ‘witte ras’

Het huwelijk van Christina en Johan trok veel media-aandacht in Nederland en in de kolonie Nederlands-Indië. De koloniale pers was vooral geïnteresseerd omdat verwacht werd dat het koppel zich daar zou vestigen. Zo’n huwelijk tussen een vrouw die als  ‘Europees’ werd beschouwd en een man die, als Chinees, werd aangemerkt als een ‘vreemde oosterling’ werd niet alleen als zeldzaam of opmerkelijk beschouwd, maar ook als een bedreiging voor de koloniale raciale orde en juridische orde. Dit is wat het koloniale Bataviaansch Nieuwsblad schreef over het huwelijk, met een beschuldiging aan het adres van de vader van Christina:

Omdat een klein burger in Nederland door de uithuwelijking van zijn dochter aan een Chinees toont alle eerbied te hebben afgeschud voor zijn godsdienst, voor het blanke ras en het volk en de familie, waartoe hij behoort,(…) .3

Bron: Bataviaans Nieuwsblad, 9 March 1889. Commentaar op hoe Christina’s vader respect verloor voor zijn religie, het ‘witte ras’ etc.   

Dit nieuwsbericht laat zien hoe dit gemengde huwelijk van een individueel paar werd beschouwd als een zaak van algemeen belang: het vernederde en bedreigde de positie van het geloof, het witte ras, en het volk. Het gebruikelijke vertoog in die tijd was dat een dergelijk huwelijk voor de witte vrouw geen keuze was, maar iets wat haar overkwam omdat ze naïef was, werd gekozen, of in dit geval, ‘uitgehuwelijkt’.4

Het hier geciteerde fragment was een reactie op een eerder commentaar van een vertaler van het Chinees, P. Meeter, in de Javabode, die het huwelijk toejuichte als het bewijs dat de Chinezen ‘niet vervielen tot hetzelfde niveau als de inlanders’, zoals sommigen beweerden. Onder het kopje ‘Europeaan of Chinees?’ stelde Meeter Johan Lee in een positief daglicht: Lee was niet alleen getrouwd met een ‘Nederlandse dame’, hij had daarnaast rechten gestudeerd en naturalisatie aangevraagd.5

Hoewel dit misschien positief klinkt, geloofde Meeter in een raciale hiërarchie waarin de ‘inlanders’ onderaan stonden. Hij gebruikte raciale taal bij het verbinden van Lee’s proefschrift aan zijn ‘Mongoolse afkomst’. Dit sluit aan bij de negatieve koloniale vertogen over de Chinese gemeenschap waarin zij werden afgeschilderd als op winst uit zijnde onderhandelaars die de zwakkere ‘inlanders’ uitbuitten.

Nederlands-Indië had een raciale hiërarchische orde die in de wet was vastgelegd. In 1848 introduceerde artikel 109 van de Regeringsverordening voor Nederlands-Indië een wettelijk onderscheid tussen ‘European en daarmee gelijken gelijkgestelden’ (Europeanen, Christenen en alle niet-inlaners), en ‘inlanders en daarmee gelijkgestelden’ (inlanders, Arabieren, Moren, Chinezen, Mohammedanen en heidenen).

Meeter besprak de vraag of Oei als ‘Chinees’ of als ‘Europeaan’ moest worden beschouwd. Het huwen van een ‘Nederlandse Dame’ of een ‘volbloed Hollands meisje’, zoals sommige media haar noemden6, was niet het enige dat Johan Lee had gedaan om deze koloniale orde te verstoren: Lee eiste als gelijke te worden behandeld als een Europeaan, op verschillende manieren.

De juridische consequenties van het Chinees-zijn

Lee had in 1886, drie jaar voor zijn huwelijk, al een aanvraag ingediend voor het Nederlandse burgerschap, maar de aanvraag werd afgewezen. De Directeur van Justitie van Oost-Indië was van mening dat, hoewel het juridisch mogelijk was om Lee te naturaliseren, het indruiste tegen de ‘geest van de wet’ om personen van een ‘compleet ander ras’, met een ‘compleet andere manier van leven’ te naturaliseren. Een Chinees kon nooit de facto Nederlands worden, en het was in het belang van de kolonie om verschillende groepen uit elkaar te houden. De Minister van Koloniën, J.P. Sprenger van Eyk (1884-1888)7 was het ermee eens dat het verzoek om naturalisatie moest worden afgewezen, omdat Lee nog steeds de status van ‘vreemde oosterling’ zou behouden. Naturalisatie zou leiden tot omzeiling van de andere beschikbare procedure, een individueel verzoek tot gelijkstelling aan aan Europeanen’.8 Hoewel de Nederlandse regering nooit raciale criteria heeft vastgelegd in het nationaliteitsrecht (zoals de Verenigde Staten)9, pasten zij raciale criteria zodoende wel toe in de uitvoeringspraktijk. Voor Chinezen zou naturalisatie dus problematisch blijven en het bleef daarom langere tijd onderwerp van het publieke debat.10

De classificatie ‘Chinees’ had verschillende juridische consequenties in de koloniale orde. Aan Chinezen werden aparte woongebieden toegewezen, die onder toezicht stonden van Chinese leiders. Alleen in uitzonderlijke gevallen konden Chinezen wonen in de gebieden die voor Europeanen waren aangewezen, of waar de Indonesische bevolking woonde. In 1872 werd het Chinezen uitdrukkelijk verboden zich anders te kleden dan wat beschouwd werd als in overeenstemming met de Chinese ‘landaard’ (‘nationaal karakter’). Bovendien beperkte een wet uit 1863 de mobiliteit van Chinezen en ‘inlanders’ door middel van een verplicht pasjessysteem. De regels voor gescheiden woongebieden, alsook het pasjessysteem, bleven op zijn plaats tot 1919. Deze regels tonen aan hoezeer de raciale verschillen in de kolonie in feite vervaagd waren; het juridisch apart houden van de Chinezen was een manier om het rassenonderscheid openlijk en duidelijker te presenteren.11

Lee hield zich echter niet aan deze regels. In 1889, enkele maanden na zijn huwelijk, berichtten de kranten bijvoorbeeld dat hij een zitting van een lokale rechtbank had bijgewoond, ‘geheel als Europeaan gekleed’. De media vroegen zich af hoe de koloniale autoriteiten zouden reageren op deze schending van de kledingcodes.12 Hij bekeerde zich daarnaast tot Christendom, wat ook door de kranten werd gerapporteerd.13

Bron: Algemeen Handelsblad, 21 April 1889. 

Waar hoorde een gemengd stel thuis?

Verondersteld kan worden dat deze regels ook van invloed zouden zijn op het leven van Lee’s vrouw Christina, hoewel dit nauwelijks werd genoemd. Het werpt de vraag op waar zij als gemengd stel zouden mogen leven, en hoe Christina zich moest kleden. Meeter vroeg zich ook af hoe het paar zou worden behandeld in de Indische maatschappij, en hoe zij het gefluister en gegiechel van ‘bepaalde Indische dames’ over hun ongewone verbintenis zou verdragen. Hij gaf aan dat ze zich als Europese vrouw ongemakkelijk zou voelen, als haar man zou worden verplicht zich als een Chinees te kleden.

Dit impliceert dat een Europese vrouw alleen geïnteresseerd zou zijn in een man die er Europees uitzag, met andere woorden, die zich voordeed als een Europeaan, zelfs als hij dat niet was. De verwijzing naar bepaalde ‘Indische dames’ is een verwijzing naar ras en gender: naar Europese vrouwen van gemengde afkomst die verantwoordelijk gehouden werden voor vooroordelen in de koloniale samenleving.14

De komst van Johan en Christina moet opschudding hebben veroorzaakt in de kolonie. Eén krant verzette zich tegen hun mogelijke behandeling als Europeanen, omdat Lee, naar hun mening, nog jong was en helemaal niets had gedaan om het algemeen belang te dienen. Het bericht vervolgde:

“Indien het genoeg ware om van Chinees tot Europeaan bevorderd te worden, dat men de Nederlandsche taal machtig is en een wetenschappelijke opleiding in Nederland genoten hebbe, das zou de door Oei Jan Lee gevraagde gelijkstelling een precedent opleveren, dat door tal van andere bemiddelde Chineezen zou worden aangegrepen.”15

De auteur beweerde dat het niet noodzakelijk was om de gevolgen hiervan te beschrijven, omdat die duidelijk waren voor iedereen bekend met de kolonie; men geloofde dat de regering het verzoek van Lee daarom zou weigeren.

Eindelijk Europees…

In 1891, twee jaar na het huwelijk, werd Lee’s verzoek tot gelijkstelling met Europeanen goedgekeurd.16 In 1892 diende hij opnieuw een verzoek in voor Nederlands burgerschap. Tegen die tijd was hij werkzaam als advocaat bij het Indisch Hooggerechtshof. Deze keer werd zijn verzoek ingewilligd, nadat de Directeur van Justitie en de Raad van Indië een positief advies hadden uitgebracht. Zij concludeerden dat hij ‘niet teruggevallen’ was op de Chinese manier van leven, en dat hij, met inachtneming van zijn baan, zijn huwelijk met een Europese vrouw en sociale positie, als een Europeaan kon worden beschouwd. De naturalisatie bevestigde zo zijn reeds bestaande identiteit. Lee werd genaturaliseerd bij wet van 2 januari 1893 (St. 1893 no. 9). Niettemin werd hij beschouwd als een uitzondering die de regel bevestigde dat ‘vreemde oosterlingen’ niet genaturaliseerd konden worden. De naturalisatie van Chinezen bleef, ook in de jaren na Lee’s naturalisatie, nog een problematische kwestie.17

Uiteindelijk blijft de vraag of Lee met zijn daden de koloniale orde daadwerkelijk verstoord heeft. Hij bleef gezien worden als uitzondering, terwijl in het raciale juridische systeem in stand bleef tot aan de dekolonisatie.

Op een gegeven moment keerden Johan en Christina terug naar Nederland. Lee overleed in 1918 in Den Haag, Christina in 1941. Hun levensgebeurtenissen trokken niet langer de aandacht van de media. Het is echter waarschijnlijk dat hun leven als een  gemengd stel in Den Haag sterk beïnvloed werd door de geracialiseerde vertogen over Chinezen die tussen de koloniën en de metropool circuleerden. Het vertellen van hun verhaal, voor zover dat mogelijk is gebaseerd op de beschikbare bronnen, helpt te doorgronden hoe zij hierdoor beïnvloed werden, en hoe ze reageerden.